Amarcord: mijn Rimini

09-07-2013 (08:14) - Gastcolumn

Zwevend door de tentoonstelling over Fellini in EYE speelden mijn ‘nostalgklieren’ (Kees van Kooten) op. Zoete, gekleurde herinneringen over mijn tijd in Rimini, Fellini’s geboortstad en inspiratiebron voor Amarcord – Riminees dialect voor ‘Ik herinner me’. Het zit namelijk zo: als negentienjarige jongen woonde ik anderhalf jaar in Rimini, in een pension aan zee: Albergo Adriatica.
 
Vanuit mijn kamer met balkon boven het keurig aangeharkte strand keek ik uit over de Mare Adriatico. Die had destijds last van een hardnekkige algenplaag, maar dat is slechts een smetje op de verder azuurblauwe beelden uit die periode. We spreken 1989. Mijn vader had me naar Rimini gestuurd voor een stage bij de Societá per la Costruzione delle Macchine (SCM), ‘s werelds grootste fabrikant in hout- en kunststofbewerkingsmachines
 
Meer nog dan een stage mondde mijn verblijf uit in een verlate coming of age. Ik leerde er Italiaans en de ins en outs van vlakvandiktebanken en cnc-gestuurde bovenfrezen. Maar meer nog dan dat ontdekte ik dat er voorbij de Alpen een land ligt waar feit en fictie hand in hand gaan. En dat daar een woord voor bestaat: Felliniaans.  
 
In het pension verbleef ik met vijfentwintig jongemannen uit alle windstreken van de wereld. De ene avond at ik met een Chinees en een Chileen, de andere avond keek ik voetbal met een Argentijn en een Nepalees. Ik leerde er de wereld in het klein kennen, incluis de bijbehorende exotische karakters. Diego uit Bogota probeerde avond na avond de serveerster te versieren, en de door heimwee verscheurde José uit Chili bouwde in recordtijd een torenhoge schuld op door dagelijks urenlang met zijn vrouw in de Andes te bellen. In de pauze van onze Italiaanse les kon opeens de vlam in de pan slaan tussen de Algerijnse heethoofd Sammy en de introverte Ethiopiër Aman. Die laatste won dat jaar overigens de halve marathon van Rimini, op zijn sloffen, de plaatselijke ijdeltuiten stomverbaasd achter zich latend. 
 
Op een zomeravond trainde ik met Aman mee over het strand. We passeerden het Grand Hotel en bij het zien van de torentjes brandde ik van verlangen om te kijken of de sultan en zijn harem er logeerden. Kort daarna bezocht ik daadwerkelijk het Grand Hotel; het had niet meer grandeur zoals Fellini die deed voorkomen in Amarcord, maar de gerestaureerde majestueuze marmeren trap vergoedde veel. Ik was er er met mijn vader, die een zakenbespreking had met de directie van SCM. De CEO, signor Aureli, was van adel en zo zag hij er ook uit, met zijn haviksneus, zorgvuldig gecoiffeerde snorretje en ‘sprezzatura’-maatpak. Dottore Aureli wilde mijn vaders zaak overnemen en schreef zijn bod op een linnen servet. Hij zette de datum en zijn handtekening eronder, mijn vader zette de zijne erbij, waarna er - met  prosecco - uitbundig op elkaars gezondheid werd geklonken. Verderop zag ik door de openstaande terrasdeuren mijn vaders Duitse zakenpartner, Günther, onder een parasol zitten met een jagershoedje en de Financial Times. Op hetzelfde terras als in Amarcord, waarin de Casanova’s van Rimini een gat in de nacht dansen met naar romantiek smachtende Noord-Europese toeristes. 
 
Zo kon het gebeuren dat mijn kijk op het leven verfelliniaanste in die anderhalve jaar - twee jaargetijden meer dan in Amarcord. Van de ene op de andere dag werd ik door zowel de strandwacht als de locals in de bar van mijn albergo ‘Biondo’ genoemd. Ik zag in de herfst hoe eigenaar Enzo zijn albergo verspeelde tijdens een van de vele pokeravondjes in zijn bar. ‘Geeft niks, Biondo, morgen golft het geluk weer mijn kant op”. Ik zag ’s zomers vanuit diezelfde bar meisjes en jongens op het strand zich insmeren met olijfolie. En ik probeer de herinnering te verdringen  waarin de beeldschone receptioniste op wie ik verliefd was op een zwoele lenteavond werd opgehaald door een Italiaan met een Borsalino - schuin op zijn hoofd - in een rode Maserati. 
 
In de winter was ik, dankzij warme contacten bij SCM, bij de opening van Osteria La Sangiovesa in het nabijgelegen Sant’Arcangelo, het oeroude geboortedorp van wijlen Tonino Guerra, met wie Fellini de scripts voor Amarcord en E La Nave Va schreef. Fellini was niet bij de opening, maar tekende wel voor het logo dat op de gevel werd onthuld: een wulpse, naakte vrouw. Ik dronk bij die gelegenheid voor het eerst in mijn leven wijn: Sangiovese, gemaakt van de druivenoogst van een paar maanden eerder. 
In het van de Romeinse ruïnes vergeven centro storico van Rimini zag ik in de bioscoop 
achter de Piazza Cavour – waar Titta en Gradisca een sneeuwballengevecht houden – alle films van Fellini. En ik realiseerde me dat alles in werkelijkheid een droom is en alles in Fellini’s films waarachtig. 
 
Halverwege de jaren negentig maakte ik op weg naar een interview met Tonino Guerra  een tussenstop op het kerkhof van Rimini, omgeven door serene cipressen. Ik bezocht er Fellini’s graf, waar hij samen met zijn vrouw (en actrice) Giulietta Masina en hun doodgeboren kind rust. Het graf heeft de vorm van de boeg van Il Rex, de oceaanstomer die in Amarcord en E La Nave Va door het beeld vaart, omgeven door plastic filmgolven.  
 
Fellini was voorgoed teruggekeerd naar zijn geboorteplaats, hetzelfde Rimini waar de jongeman in I Vitelloni met de trein vertrekt naar een nieuw hoofdstuk in zijn leven. 
 
Allora, dit herinnerde ik me dus zoal tijdens mijn droomwandeling door de zalen van EYE. En ik kan me vergist hebben, maar ik hoorde een aanzwellende wind, komend van het IJ, vermengd met de weemoedige muziekklanken van Nino Rota. Een aanrader kortom, deze tentoonstelling. Ook als je nog nooit in Rimini bent geweest.
 

 


Renson van Tilborg

Reacties

Er zijn nog geen reacties geplaatst op dit artikel.